Ga wandelen. Wie werkelijk niets doet, wordt al snel lamlendig. Je moet dus wel iets doen. Maar het gevaar daarvan is dat je niet ontspant. Wandelen is de ideale manier om te ontspannen terwijl je toch bezig bent. Het is daarmee de perfecte vakantiebezigheid. Het is bovendien heel goedkoop, dus iedereen kan het doen. Je hoeft je niet druk te maken over waar je heengaat: bij wandelen draait het om de weg zelf, niet om het doel. Het brengt vertraging met zich mee, als antidotum tegen deze snelle tijd. Daarmee helpt het ons om in het ‘nu’ te zijn, iets wat we tegenwoordig lastig vinden, maar wel willen. Tijdens het wandelen zie je ook nog eens heel veel: allerlei groeisels, huizen en mensen waar je normaal geen oog of tijd voor hebt. En het zorgt ervoor dat je tot jezelf komt, met name als je het alleen doet of in stilte. Wie wandelt, slaat vanzelf aan het denken. Het is dan ook niet verrassend dat er in de geschiedenis van de filosofie nogal wat wandelaars zijn. Wittgenstein, Nietzsche, Rousseau, Montaigne – ze waren allemaal fervent wandelaar. (Paul van Tongeren, emeritus-hoogleraar ethiek in Nijmegen en Leuven, in: Trouw, de Verdieping, 11 juli 2019, pag. 7)